Onthecht

portret Rebekka De Wit

In de marmeren wachtzaal van een grote bank in Antwerpen staarde ik naar de gouden klok. Ik had om halftwaalf een afspraak, maar ondertussen zat ik al een halfuur te kijken naar die grote wijzers. Mensen kwamen en gingen.

Er kwam na drie kwartier een smalle man in pak naar me toe. Hij fluisterde: ‘U had een afspraak met De Vleeschauwer Gerard?’

Hij nam me mee naar een van de hokjes die grensden aan de marmeren hal. Een soort zakelijk equivalent van een afwerkplek, waar Gerard De Vleesch­auwer niet zat. ‘Ga zitten.’ De smalle man ging vervolgens in de computer zoeken naar mijn dossier.

‘Maar ben jij dan zelf Gerard De Vleeschauwer?’, vroeg ik.

‘Dat is correct.’

Het was net alsof hij nog niet veel geoefend had met bankbediende spelen. Hoewel dat het ijs had kunnen breken, deed het dat niet.

Ik heb al vaker in die hokjes gezeten, bijvoorbeeld toen ik voor een reis naar Amerika een creditcard nodig had en mijn ‘persoonlijke bankmedewerker’ moest beoordelen of ik kredietwaardig was. Het was 2009, de bank moest iets doen om haar imago te redden en toen kwamen de persoonlijke bankmedewerkers.

Ik kwam niet in aanmerking. ‘Maar je kunt zonder creditcard bijna niet ­betalen in Amerika’, bracht ik in.

‘Dan zul je je ouders moeten vragen’, zei ze, waardoor ik bijna huilend wegging omdat ik haar niet wilde uitleggen waarom ik mijn ouders echt niet kon vragen.

Later kwam ik haar tegen in de Delhaize en zei ik haar gedag, maar ze herkende me niet. We stonden bij de zalmen en ik kon alleen maar denken: ik sta in de Delhaize! Bij de zalmen! Dan ben je goddomme toch kredietwaardig?

Het weekend voordat ik mijn rekening ging afsluiten met Gerard had ik een serie gekeken op de Nederlandse televisie, Seksengelen. Het verdriet over het taboe rond sekswerk was groot bij de vrouwen. Een moeder van twee kinderen besprak haar werk voor het eerst met haar gelovige schoonmoeder, die vooral bezorgd bleek of het geen pijn doet als ze niet opgewonden is, waarop de schoondochter haar uitlegde wat glijmiddel is en zij bezorgd knikte. Het idee dat je je zo van je lichaam moet losmaken vond de schoonmoeder verdrietig. Iedereen in de serie vond dat verdrietig, behalve de vrouwen zelf.

Zittend in dat hokje in de bank ­begreep ik het verdriet rond het taboe ineens zoveel beter. Want ook in dat hokje waar ik met Gerard zat, vond een vorm van dissociatie plaats, alleen was die volstrekt legitiem. In banken en winkels dissocieert men om je te kunnen naaien, bij die vrouwen was het precies omgekeerd. Zij dissociëren om genaaid te kunnen worden.

Ik vroeg hem waarom mijn creditcard geblokkeerd was. Hij wierp een blik op zijn scherm en zei dat hij geen idee had. Toen ik moest tekenen voor de afsluiting van de rekening, zag ik meteen wat er aan de hand was, en dat was best simpel.

Gerard had zichzelf duidelijk uit­gezet, had zich onthecht van de taal die hij in dat hokje spreekt, de handelingen die hij verricht, en op kerstborrels wordt Gerard daar waarschijnlijk voor gecomplimenteerd.

Toen ik weer buiten stond, was ik opgelucht dat ik daar nooit meer naar binnen hoefde. Het duurde natuurlijk niet lang voordat iemand in een winkel me eraan herinnerde – door met een onthechte stem te zeggen dat een of ander apparaatje ‘echt een stukje comfort zou bieden’ – dat de wereld buiten de marmeren hal niet heel veel anders is.

Link naar de column.