Ik ben er niet

portret Rebekka De Wit

Ik liep de bibliotheek binnen en degene aan de balie riep meteen uit: ‘Ik ben er niet!’

‘O’, zei ik en bleef staan. Na een tijdje vroeg ik: ‘Wie is er dan wel?’

Ze zuchtte. ‘Waarvoor is het?’

‘Ik heb mijn pasje de vorige keer vergeten. Daar heb ik een e-mail over gekregen’

‘Pasjes. Dat is Ria, die is even met pauze.’

Ik liep naar de krantentafel, scande de voorpagina’s van alle kranten (IPCC, bosbranden, 48 graden in Italië) en las vervolgens een blad voor autoliefhebbers. Ria kwam maar niet. Ik weet niet precies hoelang het duurde voordat ze er eindelijk was, maar het was lang genoeg om te weten dat zeven automerken een samenwerking aangaan met Google voor de zelfrijdende toekomst. Vervolgens moest ik van Ria aan de goede kant van het lintje staan om geholpen te kunnen worden en had ik zin om een factuur te sturen voor de uren die ik had gewacht.

‘Wat een hel’, zei een vriendin aan wie ik deze anek­dote vertelde. ‘Maar dat was het dus niet’, zei ik. Het was misschien wel voor het eerst dat iemand in een bureaucratische context toegaf dat-ie er niet was, terwijl dat bijna altijd zo is, alleen geeft niemand dat zo openlijk toe. Meestal suggereren mensen dat ze er zijn, maar zijn ze er helemaal niet. Ik denk niet dat ik ooit in een winkel werkelijk met een echt iemand heb gepraat. Degene die verkoopt, spreekt niet alleen in een taal die niet van zichzelf is (‘dit biedt echt een stukje ontspanning’, ‘met deze gore-texlaag kun je net dat ene stapje verder zetten’), maar ik durf te wedden dat ook de stem in een andere frequentie zit dan wanneer de verkoper thuis in een giraffen-onesie zit en vraagt waar de pistachenootjes zijn.

Ooit heb ik uit wanhoop – mijn computer was kapot en kwam maar niet terug van de monteur, mijn nog te verschijnen boek stond erop – de jongen van de computerwinkel om zijn naam gevraagd en zijn agenda, die nog van papier was en die hij wonderlijk genoeg gaf. Ik heb mijn naam in zijn agenda gezet, mijn telefoonnummer en een smiley bij de dag waarop hij nog eens naar de monteur moest bellen. Eindelijk kreeg ik toen zijn eigen stem en taal te horen.

Toen ik hem een paar weken later aan de telefoon had, zei hij weer zoiets als ‘helaas kan ik daar niks over zeggen, mevrouw’, in plaats van ‘ja, dat is zo’n gedoe met die flutmonteur, ik snap er ook niks van’.

Waarschijnlijk krijgen mensen op verkooptraining te horen dat je een soort psychologische buffer moet inbouwen, dat je niet je eigen stem moet gebruiken, maar iets anders. Iets waardoor je de mensen die je een waardeloze plastic bezem hebt verkocht niet tegen hoeft te komen in je dromen, niet hoeft mee te dragen.

Ik heb me weleens laten vertellen dat de eerste les bij de guerrilla is stoppen de vijand in de ogen te kijken, opdat het een vijand zou kunnen worden. Als je iemand hebt gedood die je in de ogen hebt gekeken, zul je die altijd met je meedragen.

In de bieb leek het alsof ik in het hart van het probleem zat. De stilte in de storm. Het is 48 graden in Italië en politici komen niet terug van hun pauze en de politici die er zijn, zijn er eigenlijk niet.

Ik zal nooit weten of Ria voor mij sneller haar broodje heeft opgegeten of zich opgelaten voelde dat ze me zo lang had laten wachten.

Ik leende in ieder geval een boek waarop de woorden ‘verantwoordelijkheid en verbinding’ stonden. Ik weet niet precies waarom, maar het leken me twee belangrijke woorden om op dat moment even tussen ons in te laten liggen, terwijl ze het lintje waarachter ik stond heel langzaam strak trok.

Link naar de column.