Bitches

portret Rebekka De Wit

Het was druk in de trein, te druk om ­anderhalve meter afstand te houden. Het was vrijdagmiddag en ik probeerde niet op mijn telefoon te zitten. Ik wilde dat wel, maar een paar uur daarvoor had ik in een gesprek zitten te beweren dat het heel belangrijk is om in de publieke ruimte niet altijd op dat ding te zitten. Dus nu moest ik wel. Alle mensen om mij heen waren binnengekomen met koptelefoons, starend naar hun scherm, met tasjes van het winkelen, waardoor ik geen zin meer had om niet-stom te zijn. Niet voor deze sukkels. (Het waren vrouwen, maar toch, sukkels.)

Ik pakte mijn telefoon, deed mijn oortjes in, legde me in stilte ergens bij neer.

Toen we bij het volgende station stopten, zag ik dat de vrouwen tegenover mij onrustig werden. Ik deed mijn oortjes uit en hoorde wat zij hoorden: een beginnende woordenwisseling tussen twee jongens. Of eigenlijk was het geen woordenwisseling, één jongen voerde het woord, nogal agressief, de andere zweeg. Die sprak geen Nederlands, wist dus ook niet wat hij moest zeggen en keek angstig om zich heen. De vrouwen tegenover mij, nog net meisjes waren het, begonnen zich ermee te bemoeien. ‘Hee!’, riep eentje. ‘Doe even rustig. Die jongen heeft niks gedaan!’ Ze liep op de agressieve jongen af en legde haar hand op zijn schouder. ‘Echt. Kappen nu. Ja, er stootte iemand tegen je voet aan. Nou, dan moet je je benen ook niet zo asociaal in het gangpad leggen. De wereld draait niet om jou.’ Tegen de zwijgende jongen zei ze dat hij misschien maar even moest weggaan, wat hij deed.

Zij, de friet etende, telefoonverslaafde persoon in wie ik de aankondiging van het einde der tijden las, deed iets onwaarschijnlijks. Iets wat ik helemaal niet zag aankomen. Iets wat ik niet durfde. En daar stopte het niet.

Ze ging zitten, en vervolgens probeerde de vrouw naast haar een evaluatiesessie te houden met de agressieve jongen. ‘Het gaat om je houding’, zei ze. ‘Zo’n toon vinden mensen heel onprettig.’ Het was zo zacht en echt, dat de jongen – die eruitzag alsof hij bij zijn geboorte in een ketel coke was gevallen – opnieuw agressief werd. ‘Je moet je ­kankerbek houden, kankerbitch.’

‘Kijk, dat bedoel ik’, zei ze, en toen hield ik van haar. ‘Dat is gewoon niet leuk.’

Dat leek hij te beamen, hij hield in ieder geval zijn mond, wilde gaan zitten, maar werd toen door twee andere vrouwen op de schouder getikt. Ik denk dat ze twintig waren, Kardashian-wenkbrauwen, eentje droeg een hoofddoek met luipaardprint en de ander had haar haar strak naar achteren. De jongen leek ineens ingekapseld.

‘Sorry, maar deze vrouw spreekt ­beleefd tegen jou en jij noemt haar ­kankerbitch? Jij biedt nu je excuses aan.’

Stilte.

‘Jij biedt nu je excuses aan.’

‘Je bent zelf een kankerbitch’, zei hij.

‘Prima, maar jij gaat nu je excuses aanbieden.’

Dat deed hij niet. Dat was ook niet nodig. Ik weet niet hoe het is afgelopen, of het uiteindelijk tot vechten kwam, maar stralend stapte ik de trein uit. De vrouw die de jongen in eerste instantie tot de orde had geroepen stond op het perron te trillen op haar benen, net als de andere vrouwen uit de coupé. We liepen samen naar de uitgang van het station. Ik hobbelde er een beetje bij, in de hoop dat ik gezien zou worden als een van hen. ‘Nou, rustig aan doen, iedereen’, riep ze tegen de rest. We waaierden uit. Laat het einde der tijden maar komen, dacht ik, en liep kijkend op mijn telefoon naar mijn bestemming.

Link naar de column.