Romeo, o Romeo

Autosave-File vom d-lab2/3 der AgfaPhoto GmbH

Ik was 17 en ging naar een openbare repetitie kijken van het Noord Nederlands Toneel, het NNT. Ik weet eigenlijk niet meer precies wat ze repeteerden, maar wel dat een actrice op een gegeven moment vol trots vertelde dat haar man naar het front was gegaan. En terwijl zij vol overtuiging zegt dat hij ongetwijfeld snel weer terug zal komen, zie ik vanuit de coulissen de acteur die haar man gestalte gaf, gedoucht en in gewone kleding de vloer opkomen.

Hij loopt zo onopvallend mogelijk langs de speelvloer, de actrice negeert hem, en hij neemt plaats op de tribune, tussen ons in, voor het laatste gedeelte van de voorstelling. En misschien was het zijn natte haar, of zijn ingepakte weekendtas die hij bij zich had, maar ik realiseerde me plots met een schok dat hij zijn laatste scène al had gespeeld. Hij zou nooit meer terug op het podium komen. Hoezeer zijn vrouw daar ook op hoopte.

Mijn hart brak een beetje van haar onwetend verlangen, op de scène. En toen ze later in het stuk daadwerkelijk te horen kreeg dat haar man de strijd niet had overleefd, stak haar schreeuw enigszins schril af met hoe groot ik me haar verdriet al had voorgesteld in mijn hoofd.

Ik heb later in mijn eigen stukken dat effect nog wel eens geprobeerd te hercreëren. Maar ik vermoed, eerlijk gezegd, dat het me nooit zal lukken. In een repetitiezaal kan een acteur echt uit zijn rol stappen, de repetitie onderbreken, vragen wat de schrijver nu toch bedoelt met die of die zin, of het niet tijd wordt voor een broodje. In een theaterzaal is alles wat er gebeurt, onderdeel van het theatrale gebeuren – en niet zoals bij de gedouchte acteur van het NNT, het einde daarvan.

Grappig genoeg gebruikten mijn ouders het feit dat het maar personages zijn die sterven, als een methode om me te troosten als het op televisie te heftig werd. Zagen we bij James Bond massa’s mensen worden neergemaaid, zeiden ze direct dat het niet echt was – dat het maar acteurs waren die na het shot zouden opstaan, hun kleren zouden afkloppen en dan koffie zouden gaan drinken met de andere acteurs. Die uitleg werd zo vaak gebruikt dat het een echte gezinsuitdrukking werd: ‘Zo, die gaan allemaal koffiedrinken’ hoorde ik mijn moeder dan mompelen als we eens op een zaterdagavond een actiefilm mochten kijken.

Maar toen ik de moeder van Bambi zag neergeschoten worden, bleek hoe beperkt die troostmethode was. Mijn ouders konden immers moeilijk volhouden dat ook die moeder straks gewoon weer zou opstaan, haar hoefjes zou afkloppen en gezellig met de andere getekende dieren uit een beekje zou gaan drinken. Hoe duidelijk het ook was dat de moeder van Bambi niet echt was, ze was wel degelijk echt voor mijn bambi-ogen vermoord en ik was daar ook echt verdrietig over.

Net zoals ik later geschokt was toen Matteo in La Meglio Giovantù uit het raam sprong of toen Rachel in Cold Feet om het leven kwam. En hoewel ik het nog steeds zeer verdrietig vind als er personages van wie ik hou doodgaan, neemt het feit dat mensen daar zo door geraakt kunnen worden, me wel in voor onze diersoort.

De eerste keer dat ik Romeo en ­Julia zag, had ik het plot allang op school geleerd. Ik wist dat Julia haar dood zou spelen, dat Romeo te laat zou zijn en zich daarom in zijn mes zou storten, waarna ook Julia (en nu echt) zelfmoord zou plegen. En toch merkte ik dat ik Romeo aan het aansporen was. Haast je Romeo, haast je nu toch, dacht ik – terwijl ik heel goed wist dat Romeo al 400 jaar te laat was gekomen en dat nog 400 jaar zou blijven doen.

Romeo, Julia, Mateo, Rachel, de moeder van Bambi, de soldaat van het NNT: ze gingen allemaal voor mijn eigen ogen even echt dood. En het wonderlijke is, als ik de film opnieuw opzet, of een ticket koop voor een nieuwe opvoering van een eeuwenoud stuk – ze opnieuw allemaal weer even echt levend zijn. Om daarna weer even echt te sterven. Opnieuw en opnieuw. Als een echt, eeuwigdurend paaswonder.

Link naar het opiniestuk in De Standaard.

Freek Vielen is theatermaker. In de rubriek ‘De verrijzenis’ zoekt De Standaard elke dag van de paasvakantie een goede reden om iemand uit de dood te laten opstaan.