Facultatief

Vroeger werd er bij ons thuis pas schoon­gemaakt als er bezoek kwam. De wc werd geboend, het stof werd overal weggehaald en het glas, waar iedereen zich al weken aan stootte in de gang, ging eindelijk weg. Meestal waren we te vroeg klaar met opruimen, of kwam het bezoek te laat en zaten we in stilte met koffie en een schaal koekjes te wachten. Het had iets lachwekkends.

Dat kwartier, dat nulpunt waarop we met z’n allen aan tafel zaten te wachten zonder bezoek, had iets weg van de ­jaren 90. Toen was het eindeloosheid, maar nu, decennia later, is het een ­moment gebleken. Een moment dat ­alles even was gebeurd en de rest van wat er zou gaan gebeuren nog niet ­begonnen was. De jaren 90 vielen voor mij samen met mijn jeugd, waarin ik leerde fietsen, zakgeld sparen, en ‘doen waar ik zin in had’. Behalve op zondag, want dan moest ik naar de kerk. Ik was de enige van mijn generatie die nog naar de kerk moest. Ik woonde in een Vinex-wijk en daar was überhaupt geen kerk. Ik vraag me weleens af hoe de ­gesprekken tussen de architecten toen moeten zijn gegaan. ‘Denk je dat er nog ruimte moet zijn voor contemplatie of bezinning? Of ­morele ruimtes anderszins?’ En dat de ander zei, terwijl hij een broodje met pindakaas at: ‘Nah. Ik zou het voor nu even laten.’

Op de plek waar normaal gesproken een kerk zou zijn gebouwd, kwam een snackbar, een bloemenwinkel, een ­drogist waar ik al mijn zakgeld heb heen gebracht in ruil voor zure matten. De parochianen, van wie er toch nog een paar waren, gebruikten dan maar het ­lokale gymzaaltje als kerk. Er werden ­elke zondag stoelen neergezet en een ­tafel met een tafelkleed en daarop een kruis. In de geur van aangekoekt kinderzweet werd gebeden om licht en genade. Ik zat meestal op een gymbankje te wipwappen tot ik het bloed van Christus mocht drinken uit een groene plastic beker. Dat druivensap klokte ik meestal weg en werd ondertussen opgezadeld met een vocabulaire waarmee ik in de winkelende buitenwereld werd uitge­lachen. Genade, ontzag, barmhartigheid. Nog steeds is dat een beetje een probleem.

Dat zondagse uurtje was het enige moment dat verder niet zo veel met de jaren 90 te maken had, want voor de rest deed ik mee met alle dingen waar iedereen zo vol van was. Hangen, winkelen, tv-kijken.

Als je in de jaren 90 bent ­op­gegroeid, heb je volgens mij veel in te halen over wat het betekent om in deze wereld te leven. Zo heb ik wel maatschappijleer gehad, maar deed je dat ­natuurlijk niet om een waakzame burger te worden, maar omdat het een makkelijk vak was als je de trias politica een beetje doorhad. Toch heb ik het nooit echt onthouden. Politiek was ­facultatief in de jaren 90, en alles wat ­facultatief was, dat deed je niet.

Een vriend zei daarover dat achteraf gezien voor de meeste mensen de ­jaren 90 helemaal niet hebben bestaan. Of niet in de Fukuyama-zin van het woord. Voor het overgrote deel van de wereld was politiek helemaal niet facultatief. Hij begon over Bosnië, Joegoslavië en de mislukte Oslo-akkoorden.

Op zondag in de kerk moesten we ­altijd een minuut stil zijn voor ‘hen die lijden’, en de dominee gaf daar dan voorbeelden van die je eventueel kon ­gebruiken in je stiltegebed. ‘De kinderen in de oorlog in Oost-Europa, de verschoppelingen onder ons, zij die geen veiligheid kennen.’ Dan was het een ­minuut stil en vond ik dat ik moest huilen voor hen die leden. Soms lukte dat. Dan kon ik daarna opgelucht druivensap drinken.

Link naar de column.