Kerstboom

portret Rebekka De Wit

Deze week lagen de straten bezaaid met kerstbomen. Het is vreemd dat die ­bomen een paar weken geleden met veel zorg naar binnen zijn gedragen, versierd en helemaal opgetuigd. Het is zo uit verhouding met hoe ze nu zo naakt op straat liggen, gedumpt met hun kont omhoog.

Het was mij eigenlijk nooit echt op­gevallen, tot mijn huisgenoot er vorig jaar over begon.

‘Daar liggen ze weer.’

Hij is ecoloog en vindt het al onverdraaglijk hoeveel grond, bomen en pes­ticide deze hele kerstbomeneconomie vraagt, maar om dan te zien dat ze twee weken later gewoon op straat worden ­gegooid, is hem echt te veel. Ik moet hem troosten in die dagen.

‘Waarom doen mensen dat nou? Wat denken ze? Zo van: ik pleur hem hier wel neer, dan komt iemand ’m vast ­halen.’

‘Ik weet het niet. Misschien denken mensen niet na. Zien ze een kerstboom liggen en denken ze: o, men gooit ze blijkbaar op straat.’

Hij had dit jaar een kerstboom uit het wild gehaald. De boom was klein, dor en bijna dood. Ik had er nog een kerstbal in gehangen, maar het leek alsof ik een skelet met sieraden had behangen.

Onze buurman vond het zo zielig voor ons dat we geen boom hadden, dat hij een plastic exemplaar kocht met paarse lichtjes in. Die hebben we toen voor de buurman af en toe aan­gezet. Hij kwam eten met kerst. Hij had nog nooit olijven gegeten, en ook nooit peper en ook nooit granaat­appelpitten en zelfs bij de nootjes moest hij raden wat ze precies waren.

‘Nootjes. Daar heb ik volgens mij weleens van gehoord.’

De olijven vond hij maar niks.

Ik was blij dat we samen aten, ook al vond hij het niet lekker.

‘Misschien zouden we als straat een gemeenschappelijke kerstboom moeten hebben’, zei ik tegen mijn huisgenoot. ‘Dus niet iedereen eentje binnen, maar eentje buiten voor iedereen, waar we allemaal rond kunnen staan.’

‘Dat lijkt me prima’, zei mijn buurman. ‘Als er dan maar wel een kerststal bij staat. En terrasverwarmers. Anders is het veel te koud. En ook glühwein.’

‘Dan heb je eigenlijk een kerstmarkt’, zei ik. ‘Ja, een kerstmarkt’, zei de buurman. ‘Dat zou mooi zijn.’

Uiteindelijk heb ik de gemeente gebeld om te vragen wat er gebeurt met al die bomen. Er wordt groenvoer van gemaakt, legde iemand me uit. En bio­massa. Daar wordt dus groene stroom mee opgewekt. Heel mooi allemaal.

De huisgenoot was niet helemaal ­gerustgesteld door dit verhaal. Het gaat om het gebaar, zei hij. Twee weken ­maken we een boom heel belangrijk en dan is het wel weer mooi geweest, terwijl het vier jaar duurt om een kerstboom te laten groeien. Hij begon het weer uit te leggen. Ik snapte het allemaal wel, maar had even geen zin om mee te gaan in de wanhoop.

Ik ging wandelen, zag een boom liggen waar nog een bal in zat. Het was een kerstbal van een Minion, met alleen dat gele oog met dat brilletje erop. Ik moest zo hard lachen dat ik prompt hield van onze belachelijkheid. Ik liep met de bal naar huis. Langs het bord van de buren waarop stond: Geen hondenstront in de tuin. Die stront was er gekomen omdat de overbuurman het posttraumatisch stresssyndroom heeft en een hond had gekregen om hem te kalmeren, maar hij kalmeerde maar niet, dus liet zijn vrouw de hond maar uit, en keek nooit waar de hond poepte, waardoor de buren regelmatig in de poep staan. Ik nam de bal mee naar binnen en legde hem op de vensterbank. Een herinnering aan het feit dat het kan: af en toe houden van ­onze waanzin.

Link naar de column.