Klootzak

portret Rebekka De Wit

In mijn theorieboek voor het halen van een autorijbewijs staat dat ‘huftergedrag strafbaar is’. Bumperkleven, rechts ­inhalen, middelvingers opsteken. Het is een woord dat blijkbaar tien jaar geleden in een nota van de minister van Justitie werd genoemd en sindsdien een ­officieel woord is. Ik vind het best een goed woord, want het focust op het gedrag, niet op een of andere essentie. Regelmatig noem ik tijdens het rijden iemand een klootzak. Het gebeurt geloof ik al wanneer iemand zijn richtingaanwijzer niet gebruikt. Best belachelijk. Ik klamp me op de weg aan de regels vast als aan een reddingsboei. 120 kilometer per uur in een soort moordwapen over een stuk asfalt sjezen blijf ik gekkenwerk vinden, en als mensen zich dan niet aan de ­regels houden, verlies ik het vrij snel. Maar nadat ik de bestuurder heb vervloekt, zeg ik ook bijna altijd sorry. ‘Wat een tyfuslijer … sorry, sorry, sorry.’ Veel tijd verlies ik daaraan, in mijn leven. Met iemand een klootzak te noemen en daar dan spijt van te hebben.

Toen ik recentelijk in een rechtszaak belandde tegen een aannemer, voelde ik me daar schuldig over, omdat hij ‘uiteindelijk heus geen klootzak is’. Mijn advocaat greep me ongeveer bij mijn kraag en zei dat dit een grove belediging is van de rechtspraak. Een rechtszaak aanspannen heeft helemaal niks te ­maken heeft met de beoordeling van ­iemands karakter. Ze zei dat veel mensen daar in de fout gaan. Ze had net een zaak gewonnen tegen een groot olie­bedrijf dat in Afrika een hele delta had bevlekt met lekkende oliepijpleidingen. De multinational zei ‘zich gedemoniseerd’ te voelen door de eisende partijen, alsof die – door een rechtszaak aan te spannen – aan het zeggen waren dat werknemers van het fossiele bedrijf slechte mensen zijn. Het is juist omgekeerd, riep ze. Je stuurt geen knokploeg op hen af, je legt geen bommen onder hun auto’s, je laat een rechter oordelen of het gedrag van een bedrijf de ­mensenrechten schendt.

Sterker nog, ging ze verder, zolang je je bezighoudt met de vraag of iemand een slecht mens is, hou je je ogen eigenlijk niet op de bal. Het zou zomaar kunnen dat de ander daar wel bij vaart, want dat is een onderzoek dat je nooit in de rechtbank voert en waar dus nooit recht over gesproken kan worden.

‘Bedoel je,’ vroeg ik, ‘dat beginnen over iemands karakter of over de vraag of iemand goed of slecht is, eigenlijk een soort afleiding is van de waarheid?’

Ze knikte.

‘Dat het een bewuste strategie is, zelfs?’

‘Daar mag je bij zo’n groot bedrijf van uitgaan, ja’, zei ze. Even flitsten alle gesprekken voorbij die ik ooit had, die ik nog steeds heb en die voortdurend publiek gevoerd worden over dat ‘de ceo van Exxon heus geen klootzak is’ en ik voelde een soort gêne. Dat ik me zo had laten afleiden door zo’n drogredenering.

Ze beschreef dat ze in haar laatste zaak 28 mappen had die verspreid lagen over haar werkvloer. Achtentwintig mappen om weg te blijven van de vraag of ­iemand een klootzak is. Om weg te ­blijven van de knokploeg of bommen.

Er lag zoveel werkelijkheid vast in die mappen om rekening mee te houden, dat ze nauwelijks nog plek had om te lopen. Ik vroeg haar wat ze deed als ze snel naar de wc moest. Ze haalde toen een zilveren po onder haar bureau vandaan en glimlachte triomfantelijk, alsof ze een trofee hoog hield. Alsof het een bewijs was van het feit dat ze tot het uiterste zou gaan.

Link naar de column.