Nemen we dan nu afscheid van David Foster Wallace?

Willem de Wolf en Wannes Gyselinck doen een poging om eindelijk de hand van David Foster Wallace te lossen, en zich te bevrijden van diens bezwerende worsteling met het hyperbewustzijn. ‘Nu niet langer met me meelopen. Ik waarschuw je!’

Stel je voor: je zit in een theaterzaal, je bent toeschouwer, je zit in het donker, en dan plotseling dwaalt een zoeklicht over het publiek en vindt jou. En meteen daarop klinkt er een stem uit een luidspreker: ‘Sta op’, zegt de stem, ‘en ga naar het podium’.

En stel je voor dat je dat doet. Stel je dus voor dat je dat doet en dat je niet gaat zweten. ‘En nu’, zegt de stem, ‘wandel je over dat podium. Je wandelt over dat lege podium. Je doet dat zoals je dat altijd doet. Wandelen. Terwijl iedereen kijkt.’

‘Wandel zo’, vervolgt de stem, ‘dat iedereen denkt: ja, zo wandelt die persoon. Zo wandelt die persoon als er niemand kijkt. Wandel zo, dat je zelf ook denkt dat de persoon die daar zonder te zweten over het podium wandelt – jij – dat doet zoals jij dat altijd doet. Zelfs als je ernaar zou kijken. Zelfs als jij er zelf naar zou kijken, denk je, loop jij zo, ja, denk je, dat ben ik. En wees blij met wat je ziet. Wees godverdomme eindelijk eens blij met wat je ziet.’

Stel dat je denkt dat het je helpt om controle over het leven te krijgen door je bij alles af te vragen hoe het gaat zijn. Dat het voor zelfvertrouwen gaat zorgen als je elke ontmoeting eerst in je hoofd repeteert. Dat je je voortdurend afvraagt hoe het met je gaat. Hoe gáát het met mij in deze situatie?

Stel je voor: je wil een boek lezen van David Foster Wallace – de Amerikaanse schrijver van het notoir moeilijke boek Infinite Jest (1996). De schrijver die in 2005 een toespraak (This is Water) gaf waarin hij studenten uitlegde hoe ze de vijftig konden halen zonder zich een kogel door het hoofd te schieten, om zich vervolgens op zijn zesenveertigste te verhangen met een tuinslang in zijn garage – gelukkig getrouwd, worstelend met zijn laatste nooit afgewerkte meesterwerk The Pale King, verteerd door depressie. Een schrijver die hyperbewust over hyperbewustzijn schreef, verslavend over verslaving, lange boeken over verlangen. De schrijver die de 14 staties van de kruisgang der verslaving doorliep, tot de 12 steps van de AA hem dwongen tot deemoed. Saulus werd Paulus, de ironicus wilde enkel nog boeken schrijven die oprecht waren, nog steeds speels, maar wel degelijk als een oprechte poging een lezer te bereiken en te beroeren, ‘to make the head throb heartlike’ – het hoofd doen kloppen als een hart. Boeken die zich niet postmodern naar binnen krullen, maar laat ons zeggen ‘meta-modern’ naar buiten bewegen, weg uit het ‘schedel-grote koninkrijk’ van het eigen hoofd, waar je weliswaar heer-en-meester, maar ook ‘keizerlijk eenzaam’ bent. Infinite Jest is het eerste boek na de bekering. Een boek dat hij dit keer wél om de juiste reden schreef: niet om bewonderd te worden om zijn ‘stilistische stunt-piloterij’ (sic), maar om in alle eenzaamheid te schrijven voor duizenden lezers zodat ze zich ‘menselijk en on-alleen’ (sic) zouden voelen.

Maar dus: daar sta je, in de boekenwinkel. Je kijkt snel om je heen. Niemand die ziet hoe je Infinite Jest van het schap neemt. Niemand die ziet hoe je het voor jezelf uittest: hoe het moet voelen om dat boek gelezen te hebben, om dat boek om de juiste reden gelezen te hebben. Niet ostentatief. Uit oprechte interesse

Maar dus: daar sta je, in de boekenwinkel. Je kijkt snel om je heen. Niemand die het ziet. Niemand die ziet hoe je Infinite Jest van het schap neemt. Niemand die ziet hoe je het voor jezelf uittest: hoe het moet voelen om dat boek gelezen te hebben, om dat boek om de juiste reden gelezen te hebben. Niet ostentatief. Niet om ermee uit te pakken, maar uit oprechte interesse. Om een beter mens te worden. Dave Eggers schrijft het in de inleiding letterlijk: dit boek maakt van jou een beter mens. Je wil het dus zeker niet lezen als statement, als performance. Het hoeft werkelijk niet over jou te vertellen dat jij iemand bent die dat boek leest. Je wil er niets mee bewijzen. Je wil in elk geval niet overkomen als iemand die er iets mee wil bewijzen. Dus doe je het in het geheim. Als niemand kijkt, lees je dat onleesbare boek.

‘Wandel zelfs zo’, zegt de stem, ‘dat je naar jezelf kijkt en denkt: ja, zo wíl ik over een podium wandelen. Zo wil ik over een podium wandelen als mij dat gevraagd wordt door een stem uit een luidspreker, met een zoeklicht op mijn hoofd en zonder te zweten. Als het dan toch moet, omdat men mij dat nou eenmaal heeft gevraagd, dan had ik het zo gedacht, dan had ik het zo bedacht.’

‘Draai je nu om’, zegt de stem, ‘draai je nu om en wandel gewoon terug naar je plaats. Een beetje snel. Een beetje anoniem. Alsof je er niet bent, alsof er niets was, alsof je niets werd gevraagd. Vergeet het allemaal en ga gewoon weer zitten.’

1. Ik erken dat ik machteloos sta tegenover alcohol en dat ik de controle over mijn leven heb verloren.

2. Ik geloof dat er een Macht is, groter dan ikzelf, die mij weer gezond kan maken.

3. Ik besluit mezelf over te geven aan de hoede van God, zoals ik God opvat en ervaar.

4. Ik heb een diepgaande en onbevreesde morele inventaris van mezelf opgemaakt. (…)

‘En probeer je nu voor te stellen’, zegt de stem, ‘dat je níet werd gevraagd het je voor te stellen. Dat je daar weer in die zaal zit, in diezelfde stoel, en dat je helemaal niets wordt gevraagd. Dat je nog wel om je heen kijkt om te zien of er niet ergens een zoeklicht is, maar dat je niets kunt vinden. Probeer je voor te stellen’, zegt de stem, ‘dat er geen zoeklicht is. Er is nooit een zoeklicht geweest. Vergeet dat zoeklicht gewoon. Probeer je voor te stellen dat er ook geen stem is die dit allemaal zegt. Stel je voor dat je ‘in het moment bent’, keizerlijk alleen en in het moment. Stel je godverdomme dat eens voor.’

Mensen vragen je waar je was, die avonden alleen waarop je zonder dat iemand het weet, zonder dat iemand kijkt, Infinite Jest leest van David Foster Wallace. Je liegt, zegt dat je naar een Netflix-serie kijkt. Mensen bekeken die serie ook, reageren enthousiast, willen met jou praten over die serie, die je niet zag, want je bent al avonden alleen maar aan het lezen, alleen en tegelijk ook niet-alleen.

Je begint te zweten, je antwoordt ontwijkend. Je veinst ongeïnteresseerdheid, je geeuwt ongemakkelijk. Mensen haken af. Vrienden bellen minder. En ja, je voelt je ‘on-alleen’ als je leest, maar toch ook vaak gewoon alleen. Een vriend belt je. Je schrikt. Hij vraagt: ‘Wat scheelt er?’ Snel schuif je je bladwijzer tussen je beduimelde exemplaar van Infinite Jest. ‘Ben je daar nog?’ vraagt de vriend die belde. Je bent er meer dan ooit, maar dat kan je niet zeggen. Dus lieg je dat je had gelogen, je bent niet naar die serie aan het kijken, je gaat naar de AA – de leugen ontsnapt je zoals een snik je kan ontsnappen –, je worstelt – zeg je – met een verslaving (maar dat is niet zo! Je leest een boek over verslaving!). Een pijnlijke leugen. Mensen kijken anders naar je. Met mededogen. Die je niet verdient. Je leest gewoon een boek. Mensen willen je helpen, raden je boeken aan. Iemand raadt je Infinite Jest aan. Een boek over verslaving. ‘Gek,’ zegt die persoon, ‘de AA neemt er nogal een centrale plaats in.’ ‘Echt?’ zeg je, ‘dat meen je niet.’ Die persoon – een jongen, natuurlijk – leent je zijn exemplaar uit, informeert naar je vorderingen. Je liegt dat het boek te moeilijk is. Intussen breekt het boek je hart. Het ligt aan gruzelementen, maar je kan er met niemand over praten.

‘Goed,’ zegt de stem, ‘dan ben je nu klaar om je voor te stellen hoe je dat podium beklimt, want je bent uitgenodigd om te spreken, het is de bedoeling dat je iets zegt, daarvoor zijn de mensen ook gekomen, om naar jou te luisteren. Stel je voor dat je iemand bent die op zo’n moment het voornemen heeft om een korte toespraak te houden over wat het is om in het moment te zijn. Wat het is om in het moment te willen zijn terwijl er naar je gekeken wordt. Stel je voor dat je daar staat en denkt, vermoedt, hoopt’, besluit de stem, ‘dat je een inzicht hebt, dat je er ook over vertellen kunt, maar dat je tegelijk denkt dat het misschien ook allemaal onzin is en dat je op dat moment begint te zweten.’

Stel dat je denkt dat het je helpt om controle over het leven te krijgen door je bij alles af te vragen hoe het gaat zijn, hoe het zou kunnen gaan verlopen. Stel dat je denkt dat je dat rust gaat geven, dat anticiperen, dat het voor comfort en zelfvertrouwen gaat zorgen als je elke ontmoeting, als je elk gesprek eerst uitvoerig in je hoofd repeteert. Stel dat je je bij voortduring afvraagt hoe het met je gaat. Hoe gaat het met mij in die situatie? En in deze? Zie ik er goed uit? Zie ik eruit als een goed mens? Stel dat je overal waar je bent, je ook als recensent aanwezig bent. Recensent van jezelf.

Stel dat je denkt dat je over je verschijning altijd iets langer en intenser hebt nagedacht dan anderen. Dat je weliswaar weet dat anderen er ook over nadenken, natuurlijk, misschien zelfs precies zoals jij, maar dat zij waarschijnlijk net iets minder ver durven gaan. Net iets eerder stoppen. Dat de anderen die allerlaatste stap net niet zetten. Dat je denkt dat jij de enige bent die na het overdenken van het overdenken van het overdenken van je verschijning, nog net een keer dat overdenken overdenkt. En stel dat je denkt dat jij om die reden net wat meer controle, net wat meer controle en overzicht hebt dan anderen.

Stel je voor, als je zo denkt dus, dat je dan plotseling denkt dat er één ding is dat je mist van toen je nog dronk. En dat is dat je toen nog weg kon zijn, dat je ongezien kon blijven, door jezelf en dus door anderen – want je kijkt naar jezelf door de ogen van anderen. Dat je toen nog op plekken terecht kon komen die je niet herkende, waarvan je niet wist dat ze bestonden en die je ook niet hebt onthouden. Dat er dus tijd verstreken is in je leven, waar je niets van weet, waar je niets van weet te vertellen. Behalve dat de man met wie je urenlang een kroegentocht hebt gemaakt, zich plotseling in het bleke ochtendlicht op de Overtoom in Amsterdam naar je toekeert en zegt: ‘Nu niet langer meer met me meelopen. Ik waarschuw je! Als je nu nog langer met me meegaat, kun je niet meer terug.’ En dat je nu niet helemaal meer zeker weet wat je toen hebt beslist.

Je staat daar dus zwetend op het podium. Je had iets voorbereid, David, je ging die studenten iets zeggen over twee jonge vissen die zwemmen in de zee. Ze zwemmen in de zee en komen een oude vis tegen die hen vraagt: ‘Dag jongelui, hoe is het water?’ En de oude vis zwemt verder, ging je zeggen, de twee jonge vissen kijken elkaar aan en vragen: ‘Wat in godsnaam is water?’ Stel je voor dat je dat ging zeggen, David, en dat je ondanks het zweten, begint te praten, en zegt: “Ik heb mij bedacht.”’

En op een nacht, je zit halverwege Infinite Jest, voel je het. Je voelt hoe je uit bed stapt, je gaat op je knieën zitten, naast je bed, snikkend – goddank ziet niemand je – je hebt een morele inventaris opgemaakt, je voelt de lichtheid van de onderwerping, het gewicht van een Macht – zoals jij die ervaart en opvat – en je hoort een stem die zegt: ‘Je bent gezien’, en dan vindt het zoeklicht je, je begint te zweten. En dan zegt de stem: ‘Nu niet langer meer met me meelopen. Ik waarschuw je! Als je nu nog langer met me meegaat, kun je niet meer terug’. En stel je voor dat je nu niet helemaal meer zeker weet wat je toen hebt beslist.

Link naar de tekst.