DAVID of hoe we onszelf bedacht hebbenDE KOE / DE NWE TIJD / HOF VAN EEDE
Wisten we maar wat we dachten. Of wat dacht je?
‘DAVID of hoe we ons bedacht hebben’. Lees die titel nog maar eens. Er staat niet wat er staat. Zegt ze dat we er een andere opvatting gingen op nahouden? Of staat er dat we enkel inbeelding zijn? Of dat we aanstellers zijn? Het valt niet te beslissen. Het is pure ironie. Maar wat kunnen we daarmee aan? De Koe, de Nwe Tijd en Hof Van Eede vragen het zich af als ze hun tanden zetten in de wereld van David Foster Wallace. Of was het die van showhost David Letterman?
David Foster Wallace (1962-2008) is zo’n auteur die je moet gelezen hebben, maar terwijl ik alles van zijn vriend Jonathan Franzen verslond lukte het me nooit om één van zijn boeken uit te lezen. Begonnen, dat wel, maar elke keer weer gestrand rond de honderdste pagina. Het zijn immers lastige teksten. De auteur peilt, net als Samuel Beckett ooit deed, naar de dwaalsporen in ons denken over wie of wat we zijn. Zijn context is echter die van de narcistische jaren 1980 en 1990. (Voor dat narcisme waarschuwde Christopher Lasch al in 1979, in zijn boek ‘The culture of narcissism: American life in an age of diminishing expectations’: het leidt tot zelfhaat, zelftwijfel, onmacht en redeloos geweld.)
Zo’n boeken vragen totale aandacht. Je gaat ervoor of je haakt af. Maar de rit is lang: elfhonderd bladzijden voor ‘Infinite jest’, zeshonderd voor ‘The pale king’. Met Proustiaanse zinnen die wel tweehonderd woorden tellen, wemelen van voetnoten en vele taalregisters bespelen, soms in één zin. Ze lijken daarin op andere postmoderne teksten: woordbouwsels als spiegelpaleizen vol verwijzingen maar zonder essentiële boodschap. Ironische teksten.
Met die ironie had David Foster Wallace het echter steeds moeilijker. Hij schreef: ‘…Irony, poker-faced silence, and fear of ridicule are distinctive of those features of contemporary U.S. culture (of which cutting-edge fiction is a part) that enjoy any significant relation to the television whose weird, pretty hand has my generation by the throat. I’m going to argue that irony and ridicule are entertaining and effective, and that, at the same time, they are agents of a great despair and stasis in U.S. culture, and that, for aspiring fictionists, they pose terrifically vexing problems.’
Die afkeer had te maken met persoonlijke problemen. Hij leed onder een soort hyperbewustzijn, die gepaard ging met angstaanvallen. Die eeuwige handdoek om zijn hoofd diende dan ook om zijn angstzweet te verbergen. Die mentale conditie leidde later tot ernstige verslavingen. De kern van zijn probleem was dat hij elke ervaring, nog voor ze gestalte kon krijgen, al kaderde als een min of meer leuke anekdote om mee uit te pakken voor een fictief, maar oordelend publiek. Hij zat, bij wijze van spreken, opgesloten in zijn hoofd, afgesloten van zijn eigen directe ervaring.
Hij was soms ook een heel onaangenaam en gewelddadig ventje
Zijn syndroom was een soort uitvergroting van een wezenskenmerk van zijn tijd, zoals hij dat omschreef in het eerdere citaat. Maar ook nu nog leven we vaak alsof we een personage zijn in onze eigen film: niet helemaal echt, maar geloofwaardig genoeg. Met daarbij wel de voortdurende vrees dat iemand het bedrog doorziet. Vrees die je dan weer kan counteren door je eigen verhaal niet serieus te nemen. Door het te ironiseren.
Overigens: de auteur leed niet alleen zijn mentale aandoeningen. Hij was soms ook een heel onaangenaam en gewelddadig ventje, zeker in de relatie met zijn eerste vriendin. Pas bij zijn tweede vrouw, Karen L. Green werd hij rustiger. Toch pleegde hij op zijn 46ezelfmoord.
Al die thema’s staan dichter bij ons dan we zouden willen. Ze zijn zeker de moeite waard om er een voorstelling rond te bouwen. Maar hoe doe je dat zonder goedkoop met het vingertje te wijzen naar de ‘slechte maatschappij’? Gewoon een verhaal van Foster Wallace ensceneren is ook geen optie: daar is gewoon geen beginnen aan. De enige manier lijkt dan te zijn om zijn thema’s, ervaringen en inzichten te vertalen naar je persoonlijke leven als acteur.
Geen slecht idee, want wat is een acteur anders dan iemand die maar staat te doen alsof, maar ondertussen vergaat van de plankenkoorts die hij dan wegspoelt met teveel drank. Of die zijn angst vergeet door achter de vrouwen aan te zitten. Een mens die van alles wat hij beleeft meteen een spelelement maakt. Een cliché, zeker, maar wel één die dicht bij de realiteit van veel acteurs komt. Ze praten er alleen niet over, tenzij lacherig en ironisch.
Onze double bind met ironie en dubbelzinnigheid
Maar Willem De Wolf, Ans van den Eede, Freek Vielen, Suzanne Grotenhuis en Greg Timmermans pakken het beest hier dus wel frontaal aan. Ze hebben het over onze double bind met ironie en dubbelzinnigheid: we haten het maar we kunnen niet zonder. We willen verbinding, maar we lopen er tegelijk van weg, want stel dat iemand ons doorziet… De Wolf, Vielen en dramaturg Wannes Gyselinck schreven de tekst zelf, Peter Van den Eede regisseerde en bedacht de scenografie. Dat heeft meteen het voordeel dat je het oeuvre van Foster Wallace niet moet kennen om toch te volgen, al helpt het wel.
So wie so vraagt ‘David’ al je aandacht. Er lopen heel wat verhalen of acties door elkaar. De eerste actie speelt zich gewoon af in de zaal waar we ons bevinden. De spelers houden er conférences. Daarnaast volgen we een uitzending van nachtradio Insomnia, met Willem De Wolf als host. Een apart verhaal is de opname van een ‘Late show’ van David Letterman (een rol van De Wolf). Die volgen we af en toe ook in de coulissen. In een subplot daarvan zien we hoe de actrice ‘Sue’ (Susan St James), gespeeld door Grotenhuis, door haar echtgenoot Rudy (Vielen) en vriend en latere echtgenoot Dick (Timmermans) voorbereid wordt op die show. Ze vrezen immers dat Letterman haar genadeloos onderuit zal halen omwille van een reclamespot voor koekjes. Een tweede subplot is het moment dat de auteur Foster Wallace (nog een rol van De Wolf) de show ziet en mateloos gefascineerd raakt door ‘Sue’ omdat ze zo ontwapenend natuurlijk zichzelf was in die show, zonder angst om zich belachelijk te maken.
Volgt U nog. Want er is meer. Een groot deel van de voorstelling toont ons de acteurs die zichzelf spelen als ze achter de coulissen hun kleine en grote geschillen uitvechten en hun dromen en verhalen delen. Een deel van die dromen en verhalen zie je ook als film, geprojecteerd op een reeks schermen boven het podium. En om het helemaal ingewikkeld te maken: op die schermen zie je af en toe de live actie ook uitvergroot, maar doorgaans zie je vooral beelden van nachtelijke autoritten. Oranje buislichten boven de speelvloer versterken die illusie. Op de vloer suggereert een reuzengroot bankstel, dat op vele manieren samengesteld kan worden, dan weer alle verschillende contexten van alle verhalen.
Er is toch altijd die prangende onrust over wie je dan echt bent
Moet dat dan zo ingewikkeld? Ja, eigenlijk wel dus. Want het gaat over de oeverloze, onoplosbare vragen van de auteur David Foster Wallace, maar ook over de relevantie daarvan voor de spelers op het podium, en dus over hun leven. Het gaat via die omweg echter ook over ons, kijkers. Hoe ook wij geobsedeerd zijn door het beeld van het leven waarmee media in al hun vormen ons bestoken, met de onverbiddelijke baseline dat het allemaal ‘leuk’ en ‘lekker’ en niet helemaal ernstig is. Amusing ourselves to death, zoiets. Want er is toch altijd die prangende onrust over wie je dan echt bent en of anderen je zien zoals je zou willen dat je bent -of is dat dan ook hoe je bent?
Verwarring alom dus in deze gelukkige wereld. Dat brengt Ans Van den Eede meteen aan. Opgetut in een glanzend kleedje en kekke botjes doet ze voorzichtige danspasjes. ‘Zoals ik nu dans zou ik willen dat mijn dans wordt gezien, zo zou ik willen dat mijn dans wordt begrepen. Zo. (…) En zoals ik het nu zeg, zo zou ik het willen vertellen’. Dat zegt ze. Je kan er op het moment zelf haast geen touw aan vastknopen: ze praat over zichzelf die over zichzelf praat, alsof ze niet bij zichzelf is tenzij doordat er mensen toekijken. Niet veel later herneemt ze die scène, maar nu als een conférence, met een lachband erbij. Ze vertelt net hetzelfde, wezenlijk intrieste verhaal, maar de lachband doet het lijken alsof ze de ene komische oneliner na de andere afvuurt. Tussendoor knikt ze af en toe dankbaar naar het publiek en vraagt met een gebaar om stilte voor nog zo’n onnavolgbare zin als ‘Ik doe wat ik doe en af en toe lijkt het er wel wat op denk ik / lijkt wat ik doe op wat ik doe / vertel van de belangwekkende voorvallen die volgens mij op belangwekkende voorvallen leken’. Welkom in de wereld van de narcistische verwarring.
Daar hebben zich ondertussen ook andere personages/acteurs aangediend, zoals Freek en Suzanne, die kissebissen over de vraag of het allemaal niet te ingewikkeld is, of Greg die klaagt over zijn oppervlakkigheid. Zelfs zijn drankprobleem lijkt hem een schijnprobleem. Ondertussen start Willem zijn uitzending van radio Insomnia. Via die radio raakt hij in gesprek met Karen, die vertelt over de zelfmoord van haar man, de schrijver David. Geen enkel gruwelijk detail blijft ons daarbij bespaard, maar Van den Eede spreekt er zo luchtig over dat je bijna denkt dat het haar niet wezenlijk aanbelangt. Ze is dan ook weggedeemsterd in de verslavingen waar haar man vroeger aan leed. ‘Geen bezoeker meer maar patiënt’.
Daarna springt de voorstelling over naar het verhaal van Susan St James en haar echtgenoot en vriend. Dat gesprek gaat over hoeveel ze van mag blootgeven in de David Letterman show zodat de host haar niet belachelijk maakt. De eerdere thema’s van waarachtigheid en vervreemding keren hier allemaal terug.
Hier wordt de voorstelling net niet gênant
De inzet van de voorstelling verhoogt echter pas met sprongen in een volgende scène, waarin De Wolf zich tegenover Van den Eede excuseert voor zijn hanige gedrag en ongepaste avances uit het verleden. Hier wordt de voorstelling net niet gênant. Er kan immers weinig twijfel over bestaan dat hier verwezen wordt naar waar gebeurde feiten, ook al kan De Wolf -door het leeftijdsverschil- Van den Eede zelf dan nooit ontmoet hebben rond 1990 in Amsterdam. Vergelijkbare gênante momenten zijn er ook met Timmermans. Op een slinkse manier wordt hier tegelijk de spot gedreven met de excuuscultuur en het geloof in identiteit -intersectioneel of niet- dat vandaag alomtegenwoordig is. ‘David’ sluit hier plots dicht aan bij ‘Seks(e)(n)’, een eerdere voorstelling van De Koe.
De meest verbluffende scène van het stuk is echter die waarin De Wolf in de huid van David Letterman kruipt en Grotenhuis in die van Sue St. James voor het interview in de ‘Late show’ dat al ettelijke keren aangekondigd werd. Als Letterman gaat De Wolf bijna door zijn dak van genot als Grotenhuis/St. James als een fausse ingénue -al weet je het nooit zeker of ze niet echt zo onbevangen is als ze zich voordoet- zijn spelletje meespeelt. Haar raadgevers Dick en Rudy volgen het woordensteekspel met argusogen in de zijlijn, maar vallen dan haast om van bewondering als ze zien hoe niet de interviewer Sue ridiculiseert, maar zij juist hem aan het lijntje houdt. De scène is onwaarschijnlijk goed vertolkt, door alle betrokkenen. Ze maakt op zich het stuk al de moeite waard.
Maar ze is dus ook veelbetekenend. Ze was dat voor David Foster Wallace, omdat hij voor het eerst iemand zag die op televisie volkomen zichzelf kon blijven. Of dat echt zo was, blijft een open vraag, waarmee het stuk eindigt. Maar het is ook een interessant moment omdat Sue achteraf volhoudt dat Letterman ook achter de coulissen dezelfde leuke man was die hij speelde op het scherm. Had hij zijn personage als host dan bedacht, of viel hij ermee samen? Dick en Rudy geloven hem niet, Sue wel.
Zo zijn we terug bij af. Wie hier echt is, en wat echt betekent, het blijft een zwart gat. Zelfs in een ontroerend, maar ook ongemakkelijk gesprek tussen De Wolf en zijn moeder, gespeeld door Vielen, wordt dat nooit helemaal duidelijk, al ‘speelt’ de Wolf hier duidelijk niet meer, maar is hij werkelijk op zijn ongemak. Enfin, zo speelt hij het dus, zo kunnen we het dus begrijpen.
Ik moest bij deze ‘David’ vaak denken aan de ‘BIG’ trilogie van het Frans-Oostenrijkse gezelschap Superamas (2002-2006) waarin de leden van het gezelschap hun eigen biografie en ervaringen als aanknopingspunt gebruikten voor een analyse van de bizarre, gemediatiseerde werkelijkheid waarin we leven en waarin niets is wat het lijkt. De Koe, De Nwe Tijd en Hof van Eede doen iets vergelijkbaars, en het resultaat is even onthutsend en confronterend. Het bewijst ook dat er tussen toen en nu niet zoveel veranderd is als we zouden denken. We leven nog altijd in een wereld van schone schijn, al excuseren we ons daar nu meer voor. Maar hoe ernstig die excuses zijn, dat is één van de lastigste issues in dit nieuwe stuk. Terecht.
Maar ga vooral kijken. En lees het tekstboekje ook nog eens. Misschien dacht je er wel iets heel anders over. Het laatste woord is hierover nog niet gezegd.
Link naar de recensie.