Afgelopen donderdag ontplofte mijn telefoon. Of ja, ontploft … Mij wordt vaak verweten (lees: door mijn ouders) dat ik overdrijf. Dus ik moet het misschien even nuanceren. Het was geen harde knal met vuurvonken. Nee, mijn telefoon werd gewoon heel erg heet en de achterkant floepte een klein beetje naar buiten, waardoor hij ineens bol stond. Vol afgrijzen keek ik naar mijn bolle gsm op tafel, stapte een paar meter achteruit en riep naar de rest van mijn gezin: niet in de keuken komen!
Ik klapte mijn laptop open en zocht op hoe ik in het cultuurcentrum van Hasselt kon komen. Ik moest daar namelijk die avond spelen. Ik schreef op een briefje in duidelijke drukletters: ‘Snelweg naar Hasselt. Dan afrit 28. Hasselt-Zuid. Na de ikea dus. Dan rechtdoor tot het grote kruispunt. Voorbij de spoorweg. Dan tweede rechts.’ Voilà. Kon niet missen, dacht ik tevreden, terwijl ik nog gauw een mailtje stuurde naar mijn technieker Sander dat ik geen gsm had, maar er om half zes zou zijn.
Terwijl ik naar de auto liep, zocht ik drie keer naar mijn gsm in mijn broekzak, en liep ik zelfs een keer helemaal terug naar huis om me dan te herinneren dat die ontploft in de keuken lag. Een vreemd gevoel was het, zo zonder dat apparaat. Geen berichtjes om te sturen. Niets te scrollen of te lezen. Niets te doen.
Ik stapte in de auto, legde mijn briefje met instructies naast me neer en vertrok. Na tien minuten begon ik me heel erg te vervelen. Meestal bel ik mijn vrienden als ik rijd, omdat die autoritten de enige momenten in mijn leven zijn dat ik niet iemand zijn billen moet afvegen, of moet uitleggen dat de straat niet met lava zal overlopen nu die meneer van Fluvius een gat voor de deur aan het graven is. De auto is mijn meditatie, tijd voor mezelf en voor mijn sociale leven. Maar nu kon ik dus niemand bellen. Ik zette de radio aan en luisterde naar het ‘Stabat mater’ van Vivaldi op Klara. Deels omdat ik niet wist hoe ik andere radiozenders moest zoeken, maar het ‘Stabat mater’ van Vivaldi is ook gewoon prima muziek. Iets wat mijn moeder zou opzetten als ze een bad neemt, of de krant leest.
Om de zoveel tijd keek ik weer op mijn briefje. Afrit 28. Er stond nog steeds afrit 28. Natuurlijk stond dat er nog steeds. Het was immers een briefje.
En dan ineens, uit het niets, stonden we allemaal stil. Iedereen met knipperlichten aan. Een file, die ik zonder waarschuwing van Google Maps niet had zien aankomen. Voor me stond een vrouw met een poedel op de achterbank. We keken lang naar elkaar. De poedel en ik. Ik had eigenlijk geen idee hoelang het nog zou duren. Ik wist ook niet waarom er file was, en of ik misschien beter een afslag kon nemen zodat ik om kon rijden. Ineens besefte ik dat ik eigenlijk geen idee had waar ik was. Even voelde ik een rilling. Alsof het niet in verbinding staan met een satelliet betekent dat ik er niet ben, en verdwijn in een leegte. Ik ben ooit eens op vakantie geweest in mijn eentje naar de woestijn van Australië, waar mijn gsm het ook niet deed. Veertien dagen lang was ik helemaal alleen op de wereld. Geen aanrader, overigens. Ook toen kon ik niet geloven dat ik met niets of niemand in verbinding stond en hoe bang me dat maakte. En ineens vraag ik me af of het iets wil zeggen … dat we sinds de uitvinding van de ‘verbinding’ collectief niet meer weten waar we zijn, wie we zijn, en we ons totaal verdwaald en verloren voelen. Ik weet het niet. De poedel wist het ongetwijfeld ook niet.
Uiteindelijk ben ik er geraakt trouwens, in Hasselt. Na de Ikea kwam inderdaad afrit 28. Het briefje klopte. En mijn gsm, die ligt inmiddels in het containerpark bij klein gevaarlijk afval. Waardoor we de keuken weer binnen kunnen, dus dat is fijn.